Acht slachtoffers van de aanslag op het World Trade Center. Van links af, boven: Karleton Fyfe, Natalie J. Lasden, Richard Ross en Sonia Morales Puopolo. Onder: Candace Lee Williams, Jason Dahl, Timothy Ward en Anna Williams Allison. (Foto's AP)

Portretten van verdriet
Na de terreuraanslag op het World Trade Center publiceerde The New York Times van 2.310 slachtoffers een necrologie. Niets dat ooit in de krant verscheen leidde tot zoveel lezersreacties.
The New York Times onderscheidt twee soorten doden. Allereerst heb je de grote doden, wier necrologieën, al naar gelang hun aantal, elke dag één of twee pagina's vullen onder de kop ‘Obituaries’. Dan heb je de kleine doden, die worden doorverwezen naar de in zes punts letters afgedrukte rubriek ‘overlijdensberichten’.
Op 11 september 2001 kwam er opeens een nieuwe groep doden bij: de slachtoffers van de terreuraanslag op het World Trade Center. Drie dagen later kwamen zes journalisten bij de Times op het idee een aparte sectie in te richten onder het kopje Portraits of Grief. Ze verdeelden de pakweg honderd posters van ‘vermisten’ die ze van de straat hadden meegenomen en begonnen te bellen. Het werden geen gewone necrologieën maar ‘snapshots’. In maximaal tweehonderd woorden, indien mogelijk voorzien van een fotootje, werd een mensenleven neergezet. Niet aan de hand van curricula vitae, maar met geestige voorvallen en saillante details van de persoon in kwestie, verstrekt door familieleden, vrienden en collega's.
“Niets dat ooit verschenen is in de Times gedurende mijn vierentwintigjarige loopbaan bij de krant heeft zoveel reacties van lezers teweeggebracht als de Portraits of Grief”, schrijft Howell Raines, de toenmalige hoofdredacteur in het voorwoord van het dit voorjaar verschenen boek Portraits 9/11/01, waarin 2.310 van de in totaal 2.792 WTC-slachtoffers op alfabetische volgorde zijn bijeengebracht (de nabestaanden van de overige 482 slachtoffers wilden geen medewerking verlenen of konden niet worden bereikt). De serie, waarmee de Times vorig jaar een Pulitzer-prijs won, gaf de ramp een gezicht. En diende als collectieve therapie voor de lezers. “U heeft iets tot stand gebracht dat veel complexer is dan het nieuws”, schreef een lezeres, die de mini-portretjes elke dag spelde met haar negenjarige zoon.
“Igor Zukelman (29) (...) had net een nummerbord gekocht voor zijn eerste auto, een Toyota Cressida, met de tekst MELKEY, Oekraïens voor ‘piepklein’. Mr. Zukelman woog meer dan 104 kilo”, zo valt te lezen in een stukje over Zukelman, een financieel analist die op de 97ste verdieping van het World Trade Center werkte. Over het enige Nederlandse slachtoffer, Ingeborg Lariby: “Ze was trots als een pauw dat ze New Yorkse was, leerde zichzelf rollerbladen (ze had de schrammen om het te bewijzen) en zeilde zo door de stad.” En, in het stukje over Roko Camaj, de Albanese glazenwasser van het WTC die geen doodsangst kende: “Jarenlang dacht Roko's echtgenote dat hij alleen ramen lapte binnen in het gebouw, totdat ze een krantenknipsel zag over zijn werk. Ze was woedend.”
Het kostte vaak heel wat moeite om de goede details boven water te krijgen, zegt Jan Hoffman, een van de 155 journalisten die meewerkten aan ‘Portraits of Grief’. Tussen september 2001 en september 2002 maakte ze zo'n honderd portretjes. “Het interviewen was zwaar. En niet alleen omdat mensen stikten in hun verdriet, of niet wilden accepteren dat hun geliefde dood was. Sommige van de slachtoffers waren loners, daar kwam je niets over te weten. Of ze waren illegaal, en hun familie wilde niet dat hun naam in de krant kwam. Of ze spraken geen Engels en we hadden zo gauw geen Japanse of Nigeriaanse tolk bij de hand. Weer anderen waren teleurgesteld als ze zagen dat hun geliefde maar tweehonderd woorden waren toebedeeld.”
Na een paar maanden stuurdet de hoofdredactie een memo aan het Portraits-team: “Alsjeblieft geen meldingen meer van Simpsons-fans, Startrek-fans en “gaat graag naar het steakhouse”. En pas op met ‘vriendinnen’.” Toch waren clichés onvermijdelijk. Onder de WTC-slachtoffers zaten wel erg veel goedgehumeurde, aimabele vaders die graag golfen, op hun Harley Davidson rijden en af en toe een grap uithalen. “Natuurlijk had je onder de slachtoffers ook rotzakken”, zegt Hoffman. “De oplettende lezer pikt die er wel uit.”
Maar het merendeel van de slachtoffers bestond uit mooie mensen, zegt de journaliste. “Aan het eind dacht ik: wat een enorm verlies. Ieder mens, hoe gewoon zijn leven ook is, heeft een verhaal. Je denkt iemands leven zo te kunnen uittekenen, en dat kun je niet. Keer op keer werd ik verrast. Er zaten prachtlevens bij. Meer dan eens raakte ik verliefd.”
Wat Hoffman opviel is dat nabestaanden zelden spraken over werk. “Niemand zegt: mijn man heeft dit en dat bereikt, hij verdiende zoveel geld. Werk is uiteindelijk totaal onbelangrijk. Het ging altijd over iemands relatie tot de mensen om hem of haar heen.”
Eén keer had ze een weduwe aan de telefoon die wél alleen maar sprak over de professionele verdiensten van haar man. Hoffman bleef doorvragen, maar er kwam niets. Wat bleek? “Ze lagen in een scheiding.”